123
-
strong verb "werpen"
Strong verb:
strong verb: werpen, wierp, geworpen
Conjugation:
Irregular:
-
Particularities:
-
Indicatief
OTT / Present
ik werp
jij werpt
hij werpt
wij werpen
jullie werpen
zij werpen
OVT / Past
ik wierp
jij wierp
hij wierp
wij wierpen
jullie wierpen
zij wierpen
OTTT / Future I
ik zal werpen
jij zult werpen
hij zal werpen
wij zullen werpen
jullie zullen werpen
zij zullen werpen
VTT / Present Perfect
ik heb geworpen
jij hebt geworpen
hij heeft geworpen
wij hebben geworpen
jullie hebben geworpen
zij hebben geworpen
VVT / Past Perfect
ik had geworpen
jij had geworpen
hij had geworpen
wij hadden geworpen
jullie hadden geworpen
zij hadden geworpen
VTTT / Future II
ik zal geworpen hebben
jij zult geworpen hebben
hij zal geworpen hebben
wij zullen geworpen hebben
jullie zullen geworpen hebben
zij zullen geworpen hebben
Conditionalis
OVTT / Conditional I
ik zou werpen
jij zou werpen
hij zou werpen
wij zouden werpen
jullie zouden werpen
zij zouden werpen
VVTT / Conditional II
ik zou geworpen hebben
jij zou geworpen hebben
hij zou geworpen hebben
wij zouden geworpen hebben
jullie zouden geworpen hebben
zij zouden geworpen hebben
Imperatief
werp / werpt u
Deelwoord / Participle
Onvoltooid / Present Participle
werpend
Voltooid / Past Participle
geworpen
Zelfstandig naamwoord
het werpen