34
-
strong verb "blinken"
Irregular verbs, overview
Strong verb:
Conjugation:
Irregular:
-
Particularities:
-
Indicatief
OTT / Present
ik blink
jij blinkt
hij blinkt
wij blinken
jullie blinken
zij blinken
OVT / Past
ik blonk
jij blonk
hij blonk
wij blonken
jullie blonken
zij blonken
OTTT / Future I
ik zal blinken
jij zult blinken
hij zal blinken
wij zullen blinken
jullie zullen blinken
zij zullen blinken
VTT / Present Perfect
ik heb geblonken
jij hebt geblonken
hij heeft geblonken
wij hebben geblonken
jullie hebben geblonken
zij hebben geblonken
VVT / Past Perfect
ik had geblonken
jij had geblonken
hij had geblonken
wij hadden geblonken
jullie hadden geblonken
zij hadden geblonken
VTTT / Future II
ik zal geblonken hebben
jij zult geblonken hebben
hij zal geblonken hebben
wij zullen geblonken hebben
jullie zullen geblonken hebben
zij zullen geblonken hebben
Conditionalis
OVTT / Conditional I
ik zou blinken
jij zou blinken
hij zou blinken
wij zouden blinken
jullie zouden blinken
zij zouden blinken
VVTT / Conditional II
ik zou geblonken hebben
jij zou geblonken hebben
hij zou geblonken hebben
wij zouden geblonken hebben
jullie zouden geblonken hebben
zij zouden geblonken hebben
Imperatief
Deelwoord / Participle
Onvoltooid / Present Participle
blinkend
Voltooid / Past Participle
geblonken
Zelfstandig naamwoord